Selecteer een pagina

Dit. Maar ook maar, want, omdat, zoals en dus. Al deze woorden geven richting aan je tekst. Dat wil zeggen: signaalwoorden zorgen voor duidelijkheid. Ze roepen: let op, er komt een onderwerp, argument, gevolg, vergelijking of voorbeeld aan. Ik leg je uit hoe je deze regelaars inzet.

Een zetje in de goede richting

Signaalwoorden verbinden en geven structuur, niet alleen in zinnen maar ook tussen alinea’s. Zo help je de lezer aan een verband tussen stukjes informatie. Dit helpt om de bedoeling van een tekst duidelijk te maken: wat staat waar en waarom?

Pim heeft veel vrienden: Pieter, Peter en Pleun. Puk en Pien horen daar ook bij. Zijn allerbeste vriend heet Pepijn.

Het is je wel duidelijk, maar je leest de zinnen los van elkaar. Ze zijn niet verbonden.

Beter is:

Pim heeft veel vrienden: Pieter, Peter en Pleun. Ook Puk en Pien horen bij zijn vriendengroep. Tot slot heeft hij nog een allerbeste vriend: Pepijn.

Zo gebruik je signaalwoorden

Signaalwoorden zijn er in allerlei vormen. Ik geef je de acht meest voorkomende:

1. Plaats
Hier, daar, waarop, hierin en waarin: signaalwoorden die onduidelijkheid weghalen over de plaats en de ruimte waarin je verhaal of handeling plaatsvindt.

Pim pakte zijn fiets, fietste naar school en kwam op tijd aan.

Beter is:

Pim pakte zijn fiets, waarop hij naar school fietste en daar op tijd verscheen.

2. Tijd
Dit zijn woorden als eerst, vervolgens, tenslotte en daarna. Ze geven de chronologie van je tekst aan.

3. Tegenstelling
Met maar, echter, toch, desondanks en daarentegen leg je extra nadruk op een tegenstelling.

4. Conclusie
Soms wil je de oorzaak en het gevolg aangeven. Dat doe je met signaalwoorden van conclusie: dus, want, omdat, hierdoor, daardoor.

5. Samenvatting
Wanneer je aan het einde van een stuk, of dit nu een zin, alinea of verhaal is, een samenvatting aankondigt, zijn daar signaalwoorden voor: samenvattend, kortom, al met al, in het kort, oftewel.

6. Opsomming
Ook als je de volgorde van een opsomming of rijtje aangeeft, gebruik je signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ten slotte, daarnaast, ook, evenzeer.

7. Voorwaarde
Met woorden als indien, als, behalve, eventueel, mits en tenminste verduidelijk je een uitzondering.

8. Voorbeeld
Ook voor de aankondiging van een voorbeeld zijn er signaalwoorden: bijvoorbeeld, ter illustratie en zoals.

Pas op met te veel signaalwoorden

Het is goed om de weg te duiden, maar let op voor te veel signalen. Zie het als een straat met een wildgroei aan verkeersborden: je ziet door de borden de weg niet meer.

Pim moet nu toch wel eens een keer naar bed vond zijn moeder, omdat hij de hele tijd al zo vervelend deed. Maar toen zag ze dat het pas zeven uur was. Dat maakte haar nu al voor de zoveelste keer zelf erg moe.

Deze boodschap breng je ook over met minder signaalwoorden:

Pim moet naar bed, vond zijn moeder al een tijd. Hij deed zo vervelend. Helaas sloeg de klok pas zeven uur. Moe werd ze ervan, voor de zoveelste keer.